Theophil Wagner, leefde in de tijd voor de Tweede Wereldoorlog als kluizenaar in een primitief zelf gebouwd huisje van twee bij drie meter in de bosrijke omgeving van Wellerlooi. Hij werd de Grieze Kèl oftewel de grieze Oeëme genoemd door de mensen uit Wellerlooi. Deze bijnaam had hij te danken aan zijn indrukwekkende verschijning met verzorgd wit haar en een golvend lange baard. Hij droeg meestal een lange leren schort over zijn kleding als hij werkte op zijn grondstuk. Op de Hamert, bij kilometerpaal 90, liep links van de grindweg van toen, een smal pad tussen struiken en heide naar de woning van de kluizenaar. Theophil Wagner kocht daar in 1931 een stuk heidegrond van viereneenhalve hectare voor bijna 11 gulden. Wellerlooi was in 1931 een klein dorpje met 551 inwoners. Vanaf 1922 leidde Theophil Wagner, volgens eigen zeggen, een zwervend bestaan en kwam in 1931 in Wellerlooi terecht. Hij werd eerst argwanend bekeken. Hij was een zonderlinge man, zeer godsdienstig en had kennis van kruiden. Vooral voor kinderen was hij zeer vriendelijk. Al gauw werd er ‘s zondags naar hem toe gewandeld als ’s zondags uitje. Hij was vriendelijk en als het nodig was had hij een drankje voor de verschillende kwaaltjes.
Een van die kinderen was Catharina Sanders-Thijssen. “Precies zoals op de foto heb ik hem heel vaak zien zitten. Wij gingen vroeger met onze ouders bijna iedere zondag wandelen op De Hamert. Altijd gingen we dan op bezoek bij De grieze oeëme. Mijn ouders kregen een kopje koffie aangeboden. De bonen werden gemalen in een handmolen. Ik kwam door de week ook wel eens bij de kluizenaar. Mijn moeder was Poolse en mocht hem graag. Ze liet hem eten brengen. Een pannetje met wat warms of boterhammen. Ik was een meisje van een jaar of negen. Nu zou je een kind van die leeftijd natuurlijk niet alleen De Hamert opsturen, maar voor de oorlog was het gewoon.”
Nomen est omen - der Name ist ein Zeichen, sagt das Sprichwort, und das scheint auf Theophil Wagner ganz besonders zuzutreffen. Theophil bedeutet so viel wie "der Freund Gottes", und als ein von Gott Erwählter und Gesandter versuchte der Einsiedler von De Hamert zu leben: "Er war sehr fromm. Er betete oft und hatte auch eine Art Kapelle in der Nähe seines Häuschens. Ich erinnere mich an einen Besuch von De grieze oeëme in unserem Haus. Mutter hatte eine Fliege totgeklatscht. Er war total aufgebracht und sagte, dass sie das nicht hätte tun dürfen, denn eine Fliege ist ein Geschöpf Gottes und der Mensch hat daher kein Recht, ein Tier einfach so zu töten. Er war wirklich ein ganz besonderer Mann, der einen tiefen Eindruck auf mich gemacht hat. Immer wenn wir die State Road überquerten, konnten wir ihn in der Ferne auf seinem Land arbeiten sehen. Allein seine Erscheinung, groß, stattlich und mit diesem langen Haar und Bart. Niemand sah so aus. Ich hatte überhaupt keine Angst vor ihm. Er nannte sich einen Jugendfreund und das war er auch. Er sprach Deutsch, so dass ich ihn nicht wirklich gut verstehen konnte. Ich brachte ihm gerne Essen, denn er gab mir Katzentropfen. Er hatte einen schönen Garten mit Blumen und Gemüse angepflanzt. Zu Beginn des Krieges war er plötzlich verschwunden. Mit einigen Freunden gingen wir zu seinem Haus. In der Nähe gab es einen Keller. Als wir ihn betraten, sahen wir uns einem völlig fremden Mann gegenüber. Wir waren erschrocken und rannten schnell weg. Später gingen wir zurück und fanden Postkarten in seinem Haus. Die haben wir mitgenommen. Wir hatten sie auf dem Bett ausgebreitet, aber als meine Eltern sie sahen, mussten wir sie zurückbringen."
Voor meer informatie zie website van archief Wellerlooi